7 Maar toen Sanballat, Tobia, de Arabieren, de Ammonieten en de Asdodieten gehoord hadden, dat de herstelling van de muren van Jeruzalem vorderde, dat de bressen zich begonnen te sluiten, ontstaken zij in hevige woede,
8 en maakten allen met elkander een samenzwering, om ten strijde te trekken tegen Jeruzalem en er verwarring te stichten.
9 Doch wij baden tot onze God, en vanwege hun houding zetten wij dag en nacht een wacht tegen hen uit.
10 Juda zeide: De kracht der dragers schiet te kort en puin is er te veel; wij zijn niet in staat de muur te bouwen.
11 Onze tegenstanders echter zeiden: Zij zullen niets merken noch gewaarworden, totdat wij in hun midden komen, hen doden en het werk stopzetten.
12 Toen de Joden die bij hen woonden, het ons wel tienmaal kwamen zeggen, uit al de plaatsen die onze zijde kozen,
13 liet ik, op de laagst gelegen gedeelten van het terrein achter de muur, het volk zich, naar hun geslachten geordend, opstellen met hun zwaarden, speren en bogen.