10 Gij hebt tekenen en wonderen gedaan aan Farao, aan al zijn dienaren en aan al het volk van zijn land, want Gij wist, dat zij misdadig tegen hen handelden, en Gij hebt U een naam gemaakt zoals die heden is.
11 Gij hebt vóór hen de zee gespleten, zodat zij op het droge midden door de zee trokken, maar hun vervolgers hebt Gij in de diepte geworpen als een steen in geweldige wateren.
12 Met een wolkkolom hebt Gij hen des daags geleid en met een vuurkolom des nachts, om hun op de weg die zij gingen, licht te geven.
13 Op de berg Sinai zijt Gij nedergedaald en hebt met hen gesproken uit de hemel, en hun rechtvaardige verordeningen, betrouwbare wetten, goede inzettingen en geboden gegeven.
14 Ook hebt Gij hen uw heilige sabbat doen kennen en hun geboden, inzettingen en een wet gegeven door de dienst van uw knecht Mozes.
15 Brood uit de hemel hebt Gij hun gegeven voor hun honger, en water voor hen uit een rots doen komen voor hun dorst. Ook hebt Gij hun bevolen het land in bezit te gaan nemen, dat Gij gezworen hadt hun te zullen geven.
16 Doch zij, onze vaderen, handelden misdadig en verhardden hun nek en luisterden niet naar uw geboden;