23 de getelden van de stam Simeon waren negenenvijftigduizend driehonderd.
24 Van de zonen van Gad, hun nakomelingen naar hun geslachten en families, overeenkomstig het aantal namen van wie twintig jaar oud was en daarboven, allen die in het leger uitrukten,
25 de getelden van de stam Gad waren vijfenveertigduizend zeshonderd vijftig.
26 Van de zonen van Juda, hun nakomelingen naar hun geslachten en families, overeenkomstig het aantal namen van wie twintig jaar oud was en daarboven, allen die in het leger uitrukten,
27 de getelden van de stam Juda waren vierenzeventigduizend zeshonderd.
28 Van de zonen van Issakar, hun nakomelingen naar hun geslachten en families, overeenkomstig het aantal namen van wie twintig jaar oud was en daarboven, allen die in het leger uitrukten,
29 de getelden van de stam Issakar waren vierenvijftigduizend vierhonderd.