Numeri 19 NBG51

Het reinigingswater

1 De Here nu sprak tot Mozes en Aäron:

2 Dit is het wetsvoorschrift, dat de Here gebiedt: Spreek tot de Israëlieten, dat zij u een rode, gave koe brengen, waaraan geen gebrek is, en die geen juk gedragen heeft.

3 En gij zult haar aan de priester Eleazar geven: dan zal men haar buiten de legerplaats brengen en haar in zijn tegenwoordigheid slachten.

4 Dan zal de priester Eleazar met zijn vinger van haar bloed nemen en van haar bloed zevenmaal sprenkelen in de richting van de voorzijde van de tent der samenkomst.

5 Daarna zal men de koe voor zijn ogen tot as verbranden; haar huid, haar vlees en haar bloed zal men met haar mest verbranden.

6 En de priester zal cederhout, hysop en scharlaken nemen en dat midden op de brandende koe werpen.

7 Vervolgens zal de priester zijn klederen wassen en zijn lichaam in water baden en daarna in de legerplaats komen, maar de priester zal tot de avond onrein zijn.

8 Hij die haar verbrand heeft, zal zijn klederen in water wassen en zijn lichaam in water baden, maar tot de avond onrein zijn.

9 Dan zal een rein man de as van de koe verzamelen en buiten de legerplaats op een reine plaats nederleggen, opdat zij voor de vergadering der Israëlieten bewaard blijve ter bereiding van het water der reiniging; het is een middel tot ontzondiging.

10 En hij die de as van de koe verzameld heeft, zal zijn klederen wassen, maar tot de avond onrein zijn. Dit zal gelden als een altoosdurende inzetting voor de Israëlieten en voor de vreemdeling die onder u vertoeft.

11 Hij die het lijk van enig mens aanraakt, zal zeven dagen onrein zijn.

12 Hij zal zich op de derde dag ermee ontzondigen, en op de zevende dag zal hij rein zijn. Maar indien hij zich op de derde dag niet ontzondigt, zal hij op de zevende dag niet rein zijn.

13 Ieder die een lijk, enig mens, die gestorven is, aanraakt, en zich niet ontzondigt, verontreinigt de tabernakel des Heren, en hij zal uit Israël uitgeroeid worden; omdat het water der reiniging op hem niet gesprengd werd, zal hij onrein wezen; zijn onreinheid is nog op hem.

14 Dit is de wet, wanneer in een tent iemand gestorven is: ieder die de tent binnengaat en alles wat in de tent is, zal zeven dagen onrein zijn;

15 elk open vat waarover geen doek gebonden is, zal onrein zijn.

16 Ook zal ieder die op het veld iemand aanraakt, die met het zwaard gedood is, of een lijk, of het gebeente van een mens, of een graf, zeven dagen onrein zijn.

17 Men zal voor de onreine van de as van het dier dat voor ontzondiging verbrand is, nemen en daarop in een vat levend water gieten.

18 Dan zal een rein man hysop nemen, dat in het water dopen en dit sprenkelen op de tent en op al de vaten en op de personen die daarin zijn, en op degene die het gebeente, of de gedode, of het lijk, of het graf heeft aangeraakt;

19 de reine zal op de derde dag en op de zevende dag de onreine besprenkelen, en hij zal hem op de zevende dag ontzondigen; en hij zal zijn klederen wassen, zich in water baden en des avonds rein zijn.

20 Maar iemand die onrein geworden is, en zich niet laat ontzondigen, die zal uit de gemeente uitgeroeid worden, omdat hij het heiligdom des Heren verontreinigd heeft; er is geen water der reiniging op hem gesprengd, hij is onrein.

21 En het zal hun tot een altoosdurende inzetting zijn. Wie het water der reiniging gesprenkeld heeft, zal zijn klederen wassen en wie het water der reiniging aangeraakt heeft, zal tot de avond onrein zijn.

22 Alles wat de onreine aanraakt, zal onrein zijn, en wie hem aanraakt, zal tot de avond onrein zijn.

hoofdstukken

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36