28 Aldus was de orde van opbreken der Israëlieten volgens hun legerscharen. En zij braken op.
29 Toen zeide Mozes tot Chobab, de zoon van de Midjaniet Reüel, de schoonvader van Mozes: Wij trekken op naar de plaats waarvan de Here gezegd heeft: Ik zal u haar geven; ga met ons, dan zullen wij u weldoen, want de Here heeft het goede gesproken over Israël.
30 Hij echter zeide tot hem: Neen, maar ik wil naar mijn land en naar mijn verwanten gaan.
31 Hij nu zeide: Wil ons toch niet verlaten, want gij weet immers, hoe wij ons in de woestijn moeten legeren, en gij kunt ons tot ogen dienen.
32 Indien gij nu met ons medegaat, en wanneer het goede er zal zijn, waarmede de Here ons zal weldoen, dan zullen wij u weldoen.
33 Toen braken zij op van de berg des Heren en trokken drie dagreizen ver, terwijl de ark van het verbond des Heren vóór hen uit optrok, drie dagreizen ver, om voor hen een rustplaats te zoeken.
34 En de wolk des Heren was overdag boven hen, wanneer zij uit de legerplaats opbraken.