1 Korach nu, de zoon van Jishar, de zoon van Kehat, de zoon van Levi, nam met Datan en Abiram, zonen van Eliab, en On, de zoon van Pelet, Rubenieten, (een aantal mannen);
2 en zij stelden zich vóór Mozes met tweehonderd vijftig mannen uit de Israëlieten, hoofden der vergadering, opgeroepenen ter volksvergadering, mannen van naam.
3 Zij dan liepen te hoop tegen Mozes en Aäron en zeiden tot hen: Laat het u genoeg zijn, want de gehele vergadering, zij allen zijn heiligen, en de Here is in hun midden. Waarom verheft gij u dan boven de gemeente des Heren?
4 Toen Mozes het hoorde, wierp hij zich op zijn aangezicht.