2 Spreek tot de Israëlieten en neem van hen voor elke stam één staf van al hun vorsten, naar hun stammen twaalf staven; ieders naam zult gij op zijn staf schrijven;
3 maar de naam van Aäron zult gij op de staf van Levi schrijven, want één staf dient voor het hoofd van hun stam.
4 Dan zult gij deze nederleggen in de tent der samenkomst vóór de getuigenis, waar Ik met u pleeg samen te komen.
5 En de man die Ik verkies, diens staf zal bloeien; zo zal Ik het gemor, waarmee de Israëlieten tegen u morren, tot zwijgen brengen, zodat Ik het niet meer hoor.
6 Nadat nu Mozes tot de Israëlieten gesproken had, gaven al hun vorsten hem voor iedere vorst één staf, naar hun stammen twaalf staven, en de staf van Aäron was onder hun staven.
7 Mozes nu legde de staven neer vóór het aangezicht des Heren in de tent der getuigenis.
8 Toen Mozes de volgende dag de tent der getuigenis binnenging, zie, de staf van Aäron, voor het huis van Levi, bloeide; hij had bloesem voortgebracht, bloemen gedragen en amandelen doen rijpen.