1 De Here sprak tot Mozes en Aäron:
2 De Israëlieten zullen zich legeren ieder bij zijn vendel onder de veldtekenen van hun families; op een afstand zullen zij zich rondom de tent der samenkomst legeren.
3 Aan de oostzijde, aan de kant waar de zon opgaat, zal het vendel van de legerplaats van Juda zich legeren naar hun legerscharen. De vorst nu der zonen van Juda was Nachson, de zoon van Amminadab;
4 en zijn leger, dat uit hun getelden bestond, bedroeg vierenzeventigduizend zeshonderd.
5 Naast hem zal de stam Issakar zich legeren. De vorst nu der zonen van Issakar was Netanel, de zoon van Suar;
6 en zijn leger, dat uit zijn getelden bestond, bedroeg vierenvijftigduizend vierhonderd.