24 Al de getelden van de legerplaats van Efraïm waren honderdachtduizend éénhonderd, naar hun legerscharen. Zij zullen in de derde plaats opbreken.
25 Het vendel van de legerplaats van Dan zal aan de noordzijde zijn, naar hun legerscharen. De vorst nu der zonen van Dan was Achiëzer, de zoon van Ammisaddai;
26 en zijn leger, dat uit hun getelden bestond, bedroeg tweeënzestigduizend zevenhonderd.
27 Naast hem zal de stam Aser zich legeren: de vorst nu der zonen van Aser was Pagiël, de zoon van Okran;
28 en zijn leger, dat uit hun getelden bestond, bedroeg eenenveertigduizend vijfhonderd.
29 Voorts de stam Naftali: de vorst nu der zonen van Naftali was Achira, de zoon van Enan;
30 en zijn leger, dat uit hun getelden bestond, bedroeg drieënvijftigduizend vierhonderd.