25 Het vendel van de legerplaats van Dan zal aan de noordzijde zijn, naar hun legerscharen. De vorst nu der zonen van Dan was Achiëzer, de zoon van Ammisaddai;
26 en zijn leger, dat uit hun getelden bestond, bedroeg tweeënzestigduizend zevenhonderd.
27 Naast hem zal de stam Aser zich legeren: de vorst nu der zonen van Aser was Pagiël, de zoon van Okran;
28 en zijn leger, dat uit hun getelden bestond, bedroeg eenenveertigduizend vijfhonderd.
29 Voorts de stam Naftali: de vorst nu der zonen van Naftali was Achira, de zoon van Enan;
30 en zijn leger, dat uit hun getelden bestond, bedroeg drieënvijftigduizend vierhonderd.
31 Al de getelden van de legerplaats van Dan waren honderdzevenenvijftigduizend zeshonderd. Zij zullen naar hun vendels het laatst opbreken.