3 Aan de oostzijde, aan de kant waar de zon opgaat, zal het vendel van de legerplaats van Juda zich legeren naar hun legerscharen. De vorst nu der zonen van Juda was Nachson, de zoon van Amminadab;
4 en zijn leger, dat uit hun getelden bestond, bedroeg vierenzeventigduizend zeshonderd.
5 Naast hem zal de stam Issakar zich legeren. De vorst nu der zonen van Issakar was Netanel, de zoon van Suar;
6 en zijn leger, dat uit zijn getelden bestond, bedroeg vierenvijftigduizend vierhonderd.
7 Voorts de stam Zebulon: de vorst nu der zonen van Zebulon was Eliab, de zoon van Chelon;
8 en zijn leger, dat uit zijn getelden bestond, bedroeg zevenenvijftigduizend vierhonderd.
9 Al de getelden van de legerplaats van Juda waren honderdzesentachtigduizend vierhonderd naar hun legerscharen. Zij zullen het eerst opbreken.