8 Neem de staf en laat de vergadering samenkomen, gij en uw broeder Aäron; spreek dan in hun tegenwoordigheid tot de rots, dan zal zij haar water geven; gij zult voor hen water uit de rots te voorschijn doen komen en de vergadering en hun vee drenken.
9 Toen nam Mozes de staf van vóór het aangezicht des Heren, zoals Hij hem geboden had.
10 Toen Mozes en Aäron de gemeente vóór de rots hadden doen samenkomen, zeide hij tot hen: Hoort toch, wederspannigen, zullen wij uit deze rots voor u water te voorschijn doen komen?
11 Daarop hief Mozes zijn hand op en sloeg de rots met zijn staf tweemaal, en er kwam veel water uit, zodat de vergadering kon drinken en ook het vee.
12 Maar de Here zeide tot Mozes en Aäron: Aangezien gij op Mij niet vertrouwd hebt en Mij ten aanschouwen van de Israëlieten niet geheiligd hebt, daarom zult gij deze gemeente niet brengen in het land, dat Ik hun geef.
13 Dit is het water van Meriba, waar de Israëlieten met de Here twistten en Hij Zich onder hen de Heilige betoonde.
14 Mozes nu zond uit Kades boden tot de koning van Edom: Zo zegt uw broeder Israël: Gij weet van al de moeite, die ons overkomen is: