8 De Here dan zeide tot Mozes: Maak een vurige slang en plaats die op een staak; ieder, die daarnaar ziet, wanneer hij gebeten is, zal in leven blijven.
9 Toen maakte Mozes een koperen slang en plaatste die op een staak; en wie, wanneer een slang hem gebeten had, op de koperen slang de blik richtte, bleef in leven.
10 De Israëlieten nu braken op en legerden zich te Obot.
11 En zij braken op uit Obot en legerden zich bij de puinhopen van Abarim, in de woestijn, die ten oosten van Moab ligt, tegen de opgang der zon.
12 Vandaar braken zij op en legerden zich in het dal van de Zered.
13 Vandaar braken zij op en legerden zich aan de overzijde van de Arnon, die in de woestijn stroomt en die uit het gebied der Amorieten komt, want de Arnon is de grens tussen Moab en de Amorieten.
14 Daarom wordt gezegd in het boek van de oorlogen des Heren: Waheb in Sufa en de dalen, de Arnon,