14 Toen begaven de vorsten van Moab zich op weg en bij Balak aangekomen, zeiden zij: Bileam weigerde met ons mee te gaan.
15 Maar Balak zond opnieuw vorsten, talrijker en aanzienlijker dan dezen.
16 Bij Bileam aangekomen, zeiden zij tot hem: Zó zegt Balak, de zoon van Sippor: Laat u toch niet weerhouden tot mij te komen,
17 want ik zal u rijk belonen; alles wat gij mij zult zeggen, zal ik doen; kom toch, en vervloek mij dit volk.
18 Maar Bileam antwoordde en zeide tot de dienaren van Balak: Al gaf Balak mij zijn huis vol zilver en goud, ik zou niet in staat zijn het bevel van de Here, mijn God, te overtreden, door iets kleins of iets groots te doen.
19 Nu dan, blijft ook gij toch deze nacht hier, opdat ik wete, wat de Here verder tot mij spreken zal.
20 God nu kwam tot Bileam des nachts en zeide tot hem: Nu die mannen gekomen zijn om u te ontbieden, sta op, ga met hen mede, maar alleen het woord, dat Ik tot u spreken zal, zult gij volbrengen.