12 Maar hij antwoordde en zeide: Zal ik niet nauwgezet spreken, wat de Here in mijn mond legt?
13 Balak dan zeide tot hem: Ga toch met mij mee naar een andere plaats, vanwaar gij het (volk) zien kunt; gij ziet slechts het uiterste deel ervan, maar in zijn geheel ziet gij het niet; vervloek het mij dan vandaar.
14 Toen nam hij hem mede naar het veld der Spieders, naar de top van de Pisga; hij bouwde zeven altaren en offerde een stier en een ram op elk altaar.
15 En hij zeide tot Balak: Ga hier bij uw brandoffer staan, terwijl mij ginds een ontmoeting ten deel valt.
16 De Here nu ontmoette Bileam en legde een woord in zijn mond en Hij zeide: Keer tot Balak terug en spreek aldus.
17 Toen hij bij hem terugkwam, stond hij daar nog bij zijn brandoffer en de vorsten van Moab met hem. En Balak zeide tot hem: Wat heeft de Here gesproken?
18 Toen hief hij zijn spreuk aan en zeide:Sta op, Balak, en hoor; leen mij het oor, zoon van Sippor.