17 Toen hij bij hem terugkwam, stond hij daar nog bij zijn brandoffer en de vorsten van Moab met hem. En Balak zeide tot hem: Wat heeft de Here gesproken?
18 Toen hief hij zijn spreuk aan en zeide:Sta op, Balak, en hoor; leen mij het oor, zoon van Sippor.
19 God is geen man, dat Hij liegen zou; of een mensenkind, dat Hij berouw zou hebben.Zou Hij zeggen en niet doen, of spreken en niet volbrengen?
20 Zie, ik heb bevel ontvangen te zegenen, en zegent Hij, dan keer ik het niet.
21 Men schouwt geen onheil in Jakob, en ziet geen rampspoed in Israël.De Here, zijn God, is met hem, en gejubel over de Koning is bij hem.
22 God, die hen uitleidde uit Egypte, is hem als de hoornen van de wilde stier,
23 want er bestaat geen bezwering tegen Jakob, noch waarzeggerij tegen Israël.Thans worde gezegd van Jakob en van Israël wat God doet: