2 Balak deed, zoals Bileam gesproken had, en Balak offerde met Bileam een stier en een ram op elk altaar.
3 Daarop zeide Bileam tot Balak: Ga bij uw brandoffer staan, dan wil ik heengaan; misschien zal de Here mij tegemoet komen, en welk woord Hij mij ook doet zien, dat zal ik u bekend maken. Toen ging hij een kale heuvel op.
4 God nu ontmoette Bileam en hij zeide tot Hem: De zeven altaren heb ik gereed gemaakt en op elk altaar een stier en een ram geofferd.
5 En de Here legde een woord in de mond van Bileam en zeide: Keer tot Balak terug en spreek aldus.
6 Toen hij bij hem terugkwam, stond hij daar nog bij zijn brandoffer, hij en al de vorsten van Moab.
7 Toen hief hij zijn spreuk aan en zeide:Uit Aram voerde mij Balak, Moabs koning, uit de bergen van het Oosten:Kom, vervloek mij Jakob, en kom, verwens Israël.
8 Hoe zal ik vervloeken, die God niet vervloekt? Hoe zal ik verwensen, die de Here niet verwenst?