21 Men schouwt geen onheil in Jakob, en ziet geen rampspoed in Israël.De Here, zijn God, is met hem, en gejubel over de Koning is bij hem.
22 God, die hen uitleidde uit Egypte, is hem als de hoornen van de wilde stier,
23 want er bestaat geen bezwering tegen Jakob, noch waarzeggerij tegen Israël.Thans worde gezegd van Jakob en van Israël wat God doet:
24 Zie, een volk, dat als een leeuwin opstaat, en als een leeuw zich verheft, die zich niet neerlegt, eer hij buit gegeten en bloed van gevallenen gedronken heeft.
25 Toen zeide Balak tot Bileam: Als gij het beslist niet vervloeken wilt, dan zult gij het in geen geval zegenen.
26 Maar Bileam antwoordde en zeide tot Balak: Heb ik u niet gezegd: Alles wat de Here zal spreken, dat zal ik doen?
27 Balak dan zeide tot Bileam: Kom toch, ik zal u meenemen naar een andere plaats; misschien zal het in Gods ogen recht zijn, dat gij hem mij vandaar vervloekt.