9 Hij kromt zich, en legt zich neder als een leeuw, en als een leeuwin; wie zal hem doen opstaan?Gezegend, die u zegenen; en die u vervloeken, vervloekt!
10 Toen ontbrandde de toorn van Balak tegen Bileam en hij sloeg zijn handen in elkaar en Balak zeide tot Bileam: Om mijn vijanden te vervloeken heb ik u geroepen, en zie, gij hebt nu driemaal achtereen een zegen uitgesproken.
11 Nu dan, pak u weg naar uw woonplaats; ik heb wel gezegd: Ik zal u rijk belonen, maar zie, de Here heeft u het loon onthouden.
12 Maar Bileam zeide tot Balak: Heb ik dan niet tot de boden, die gij gezonden hebt, gesproken:
13 Al gaf Balak mij zijn huis vol zilver en goud, ik zou niet in staat zijn het bevel des Heren te overtreden door goed of kwaad te doen uit mijzelf; wat de Here spreken zal, dat zal ik spreken.
14 En nu, zie, ik sta op het punt naar mijn volk te gaan; kom, ik zal u aankondigen wat dit volk in de toekomst uw volk zal aandoen.
15 Toen hief hij zijn spreuk aan en zeide:De spreuk van Bileam, de zoon van Beor, en de spreuk van de man met het geopend oog;