1 Na de plaag zeide de Here tot Mozes en tot Eleazar, de zoon van de priester Aäron;
2 Neemt het aantal der gehele vergadering der Israëlieten op, van twintig jaar oud en daarboven naar hun families, allen die in het leger uitrukken in Israël.
3 Toen spraken Mozes en de priester Eleazar, tot hen in de velden van Moab aan de Jordaan bij Jericho:
4 Van twintig jaar oud en daarboven! – zoals de Here Mozes geboden had, te weten de Israëlieten, die uit het land Egypte getrokken waren.
5 Ruben was Israëls eerstgeborene; de zonen van Ruben waren: van Chanok het geslacht der Chanokieten; van Pallu het geslacht der Palluïeten;
6 van Chesron het geslacht der Chesronieten en van Karmi het geslacht der Karmieten.
7 Dit waren de geslachten der Rubenieten, en hun getelden waren drieënveertigduizend zevenhonderd dertig.