16 van Ozni het geslacht der Oznieten; van Eri het geslacht der Erieten;
17 van Arod het geslacht der Arodieten en van Areli het geslacht der Arelieten.
18 Dit waren de geslachten der zonen van Gad, naar hun getelden, veertigduizend vijfhonderd.
19 De zonen van Juda waren: Er en Onan; en Er en Onan stierven in het land Kanaän.
20 De zonen van Juda, naar hun geslachten, nu waren: van Sela het geslacht der Selanieten; van Peres het geslacht der Parsieten en van Zerach het geslacht der Zarchieten.
21 De zonen van Peres waren: van Chesron het geslacht der Chesronieten en van Chamul het geslacht der Chamulieten.
22 Dit waren de geslachten van Juda, naar hun getelden, zesenzeventigduizend vijfhonderd.