28 De zonen van Jozef, naar hun geslachten, waren Manasse en Efraïm.
29 De zonen van Manasse waren: van Makir het geslacht der Makirieten; en Makir verwekte Gilead; van Gilead het geslacht der Gileadieten.
30 Dit waren de zonen van Gilead: van Iëzer het geslacht der Iëzrieten; van Chelek het geslacht der Chelekieten;
31 van Asriël het geslacht der Asriëlieten; van Sekem het geslacht der Sekemieten;
32 van Semida het geslacht der Semidaïeten en van Chefer het geslacht der Cheferieten;
33 en Selofchad, de zoon van Chefer, had geen zonen, maar wel dochters, en de namen der dochters van Selofchad waren Machla, Noa, Chogla, Milka en Tirsa.
34 Dit waren de geslachten van Manasse, en hun getelden waren tweeënvijftigduizend zevenhonderd.