34 Dit waren de geslachten van Manasse, en hun getelden waren tweeënvijftigduizend zevenhonderd.
35 Dit waren de zonen van Efraïm, naar hun geslachten: van Sutelach het geslacht der Sutalchieten; van Beker het geslacht der Bakrieten en van Tachan het geslacht der Tachanieten.
36 En dit waren de zonen van Sutelach: van Eran het geslacht der Eranieten.
37 Dit waren de geslachten der zonen van Efraïm, naar hun getelden, tweeëndertigduizend vijfhonderd. Dit waren de zonen van Jozef naar hun geslachten.
38 De zonen van Benjamin, naar hun geslachten, waren: van Bela het geslacht der Balieten; van Asbel het geslacht der Asbelieten; van Achiram het geslacht der Achiramieten;
39 van Sefufam het geslacht der Sufamieten en van Chufam het geslacht der Chufamieten.
40 En de zonen van Bela waren Ard en Naäman; (van Ard was) het geslacht der Ardieten en van Naäman het geslacht der Naämieten.