29 De geslachten der Kehatieten legerden zich langs de tabernakel aan de zuidzijde.
30 En het familiehoofd van de geslachten der Kehatieten was Elisafan, de zoon van Uzziël.
31 Zij hadden de zorg voor de ark, de tafel, de kandelaar, de altaren, het heilige gerei, waarmede men de dienst verrichtte, het voorhangsel en alles wat daaraan te doen was.
32 Het opperste hoofd nu der Levieten was Eleazar, de zoon van de priester Aäron, die het opzicht had over hen, die de zorg hadden voor het heilige.
33 Tot Merari behoorde het geslacht der Machlieten en dat der Musieten; dit waren de geslachten van Merari.
34 Hun getelden, overeenkomstig het aantal van allen die van het mannelijk geslacht waren, van één maand oud en daarboven, waren zesduizend tweehonderd.
35 En het familiehoofd der geslachten van Merari was Suriël, de zoon van Abichaïl. Zij legerden zich langs de tabernakel aan de noordzijde.