13 Toen gingen Mozes en de priester Eleazar en al de hoofden der vergadering hun tegemoet tot buiten de legerplaats;
14 en Mozes werd toornig op de aanvoerders van het leger, op de oversten over duizend en de oversten over honderd, die van de krijgstocht kwamen,
15 en Mozes zeide tot hen: Hebt gij allen die van het vrouwelijk geslacht zijn, laten leven?
16 Zie, dezen waren op raad van Bileam voor de Israëlieten aanleiding om trouwbreuk te plegen tegen de Here ter oorzake van Peor, zodat de plaag kwam onder de vergadering des Heren.
17 Nu dan, doodt al wat onder de jeugdigen van het mannelijk geslacht is; en ook alle vrouwen die gemeenschap met een man hebben gehad, zult gij doden.
18 Maar alle jeugdigen onder de vrouwen, die geen gemeenschap met een man hebben gehad, zult gij voor u laten leven.
19 En gij, legert u zeven dagen buiten de legerplaats; ieder van u, die iemand gedood heeft, en ieder van u, die een verslagene aangeraakt heeft, moet zich op de derde en op de zevende dag laten ontzondigen, gij zelf en uw gevangenen;