23 Maar doet gij aldus niet, zie, dan zondigt gij tegen de Here, en gij zult gewaar worden, dat uw zonde u vinden zal.
24 Bouwt u steden voor uw kinderen en kooien voor uw kleinvee, en doet wat gij gezegd hebt.
25 En de Gadieten en de Rubenieten zeiden tot Mozes: Uw knechten zullen doen, zoals mijn heer gebiedt.
26 Onze kinderen, onze vrouwen, onze have en al ons vee zullen daar blijven in de steden van Gilead,
27 maar uw knechten zullen voor het aangezicht des Heren overtrekken om te strijden, een ieder, die ten strijde toegerust is, zoals mijn heer spreekt.
28 Toen gaf Mozes ten aanzien van hen opdracht aan de priester Eleazar en aan Jozua, de zoon van Nun, en aan de familiehoofden van de stammen der Israëlieten,
29 en Mozes zeide tot hen: Indien de Gadieten en de Rubenieten met u over de Jordaan zullen zijn getrokken om te strijden voor het aangezicht des Heren, een ieder, die toegerust is, en het land voor uw aangezicht ten onder zal zijn gebracht, dan zult gij hun het land Gilead tot een bezitting geven.