1 Dit zijn de pleisterplaatsen der Israëlieten, die uit het land Egypte uitgetrokken waren naar hun legerscharen onder leiding van Mozes en Aäron;
2 Mozes namelijk beschreef hun tochten van pleisterplaats tot pleisterplaats naar het bevel des Heren; en dit zijn hun pleisterplaatsen op hun tochten.
3 Zij braken op van Rameses in de eerste maand, op de vijftiende dag der eerste maand; daags na het Pascha trokken de Israëlieten uit door een opgeheven hand, voor de ogen van alle Egyptenaren,
4 terwijl de Egyptenaren bezig waren degenen te begraven, die de Here onder hen geslagen had, alle eerstgeborenen; de Here toch had aan hun goden strafgerichten geoefend.
5 De Israëlieten dan braken op van Rameses en legerden zich te Sukkot.
6 Zij braken op van Sukkot en legerden zich te Etam, dat aan de rand der woestijn ligt.
7 Zij braken op van Etam en keerden weder naar Pi-Hachirot, dat tegenover Baäl-Sefon ligt, en zij legerden zich tegenover Migdol.