34 Zij braken op van Jotbata en legerden zich te Abrona.
35 Zij braken op van Abrona en legerden zich te Esjon-Geber.
36 Zij braken op van Esjon-Geber en legerden zich in de woestijn Sin, dat is Kades.
37 Zij braken op van Kades en legerden zich aan de berg Hor, aan de grens van het land Edom.
38 Toen beklom de priester Aäron de berg Hor naar het bevel des Heren en hij stierf aldaar in het veertigste jaar na de uittocht der Israëlieten uit het land Egypte, in de vijfde maand, op de eerste der maand;
39 Aäron was honderd drieëntwintig jaar oud, toen hij op de berg Hor stierf.
40 Toen hoorde de Kanaäniet, de koning van Arad, die in het Zuiderland in het land Kanaän woonde, dat de Israëlieten in aantocht waren.