38 Toen beklom de priester Aäron de berg Hor naar het bevel des Heren en hij stierf aldaar in het veertigste jaar na de uittocht der Israëlieten uit het land Egypte, in de vijfde maand, op de eerste der maand;
39 Aäron was honderd drieëntwintig jaar oud, toen hij op de berg Hor stierf.
40 Toen hoorde de Kanaäniet, de koning van Arad, die in het Zuiderland in het land Kanaän woonde, dat de Israëlieten in aantocht waren.
41 En zij braken op van de berg Hor en legerden zich te Salmona.
42 Zij braken op van Salmona en legerden zich te Punon.
43 Zij braken op van Punon en legerden zich te Obot.
44 Zij braken op van Obot en legerden zich bij de puinhopen van Abarim in het gebied van Moab.