19 De bloedwreker zelf zal de doodslager doden; wanneer hij hem aantreft, zal hij hem doden.
20 En indien hij hem in haat gestoten of met opzet naar hem geworpen heeft, zodat hij stierf,
21 of indien hij hem in vijandschap met zijn hand zo geslagen heeft, dat hij stierf, zal degene die gedood heeft, zeker gedood worden; hij is een doodslager; de bloedwreker zal de doodslager doden, als hij hem aantreft.
22 Maar indien hij hem onvoorziens, zonder vijandschap, gestoten of zonder opzet enig voorwerp naar hem geworpen heeft,
23 of achteloos een steen, waardoor iemand zou kunnen sterven, op hem heeft laten vallen, zodat hij stierf, terwijl hij hem niet vijandig gezind was noch zijn kwaad zocht,
24 dan zal de vergadering krachtens deze bepalingen recht spreken tussen degene die gedood heeft, en de bloedwreker;
25 en de vergadering zal de doodslager uit de hand van de bloedwreker bevrijden, en de vergadering zal hem naar de vrijstad doen terugkeren, waarheen hij gevlucht was, waar hij wonen zal tot de dood van de hogepriester, die men met de heilige olie gezalfd heeft.