27 en de bloedwreker vindt hem buiten het gebied van zijn vrijstad, en de bloedwreker slaat de doodslager dood, dan zal het hem niet tot bloedschuld zijn.
28 Want in de vrijstad zal hij moeten wonen tot de dood van de hogepriester, en na de dood van de hogepriester zal de doodslager naar het land zijner bezitting mogen terugkeren.
29 Dit zal voor u als een rechtsinzetting gelden voor uw nageslacht in al uw woonplaatsen.
30 Men zal ieder, die iemand gedood heeft, volgens de verklaring van getuigen als een doodslager doden, maar één enkele getuige zal niet tegen iemand kunnen optreden in een halszaak.
31 En gij zult voor het leven van een doodslager, die des doods schuldig is, geen losgeld aannemen, maar hij zal zeker gedood worden.
32 Gij zult evenmin losgeld aannemen voor iemand die naar zijn vrijstad gevlucht is, opdat hij zou mogen terugkeren om in zijn land te wonen vóór de dood van de priester.
33 Zo zult gij het land waarin gij woont, niet ontwijden, want bloed, dàt ontwijdt het land, en voor het land kan ten aanzien van het bloed dat daarin vergoten is, geen verzoening worden gedaan dan door het bloed van degene, die het vergoten heeft.