21 Dit is de wet aangaande de nazireeër. Hetgeen hij als offergave de Here belooft op grond van zijn nazireeërschap, behalve datgene waartoe hij in staat is, overeenkomstig zijn gelofte die hij belooft, aldus zal hij doen overeenkomstig de wet op zijn nazireeërschap.
22 De Here nu sprak tot Mozes:
23 Spreek tot Aäron en zijn zonen: Zó zult gij de Israëlieten zegenen:
24 De Here zegene u en behoede u;
25 de Here doe zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig;
26 de Here verheffe zijn aangezicht over u en geve u vrede.
27 Zo zullen zij mijn naam op de Israëlieten leggen, en Ik zal hen zegenen.