2 Spreek tot Aäron en zeg tot hem: Wanneer gij de lampen opstelt, moeten de zeven lampen haar licht doen vallen op de voorzijde van de kandelaar.
3 En Aäron deed alzo; aan de voorzijde van de kandelaar stelde hij de lampen daarvan op, zoals de Here Mozes geboden had.
4 En aldus was de kandelaar gemaakt: van gedreven goud; zowel wat zijn schacht als wat zijn bloesemversiering betreft, was hij gedreven werk; overeenkomstig het voorbeeld dat de Here hem had getoond, had Mozes de kandelaar gemaakt.
5 En de Here sprak tot Mozes:
6 Neem de Levieten uit de Israëlieten en reinig hen.
7 Aldus zult gij met hen handelen om hen te reinigen: sprenkel op hen ontzondigingswater, daarna moeten zij een scheermes over hun gehele lichaam laten gaan en hun klederen wassen, opdat zij gereinigd worden.
8 Dan zullen zij een jonge stier nemen met het bijbehorend spijsoffer, fijn meel aangemaakt met olie, en een tweede jonge stier zult gij nemen tot een zondoffer.