1 En de Here sprak tot Mozes in de woestijn Sinai, in het tweede jaar na hun uittocht uit het land Egypte, in de eerste maand:
2 De Israëlieten nu zullen het Pascha vieren op de daarvoor bepaalde tijd;
3 op de veertiende dag dezer maand, in de avondschemering, zult gij het vieren op de daarvoor bepaalde tijd, naar al de inzettingen en verordeningen, die daarop betrekking hebben, zult gij het vieren.
4 Toen beval Mozes de Israëlieten het Pascha te vieren;
5 en zij vierden het Pascha in de eerste maand, op de veertiende dag der maand, in de avondschemering, in de woestijn Sinai; juist zoals de Here Mozes geboden had, deden de Israëlieten.
6 Nu waren er enige mannen, die onrein waren door aanraking van het lijk van een mens, zodat zij op die dag het Pascha niet konden vieren; dezen verschenen op die dag vóór Mozes en Aäron.