7 En die mannen zeiden tot hen: Wij zijn onrein door aanraking van het lijk van een mens, waarom wordt ons nu belet de offergave des Heren op de daarvoor bepaalde tijd te midden van de Israëlieten te brengen?
8 Toen zeide Mozes tot hen: Blijft hier staan, dan wil ik horen, wat mij de Here ten aanzien van u zal gebieden.
9 Toen sprak de Here tot Mozes:
10 Spreek tot de Israëlieten: wanneer iemand onrein is door aanraking van een lijk of op een verre reis is, – het geldt zowel voor u als voor uw nageslacht – dan zal hij toch des Heren Pascha vieren.
11 In de tweede maand, op de veertiende dag, in de avondschemering, zal men het vieren, met ongezuurde broden en bittere kruiden zal men het eten.
12 Men zal niets ervan laten overblijven tot de volgende morgen, en geen been eraan breken; geheel volgens de inzetting van het Pascha zal men het vieren.
13 Maar de man, die rein is, en niet op reis, en nalaat het Pascha te vieren, die zal uitgeroeid worden uit zijn volksgenoten, omdat hij op de daarvoor bepaalde tijd de offergave des Heren niet heeft gebracht; die man zal zijn zonde dragen.