13 Het begin der woorden uit zijn mond is onverstand, en het einde van zijn spreken is verderfelijke domheid.
14 De dwaas is het, die vele woorden gebruikt – de mens weet niet, wat er geschiedt, en wie zal hem te kennen geven wat er na hem geschieden zal?
15 Het zwoegen van de dwaas mat hem af, omdat hij de weg naar de stad niet weet.
16 Wee u, o land, welks koning een kind is, welks vorsten reeds des morgens maaltijd houden.
17 Heil u, o land, welks koning een edele is, welks vorsten maaltijd houden te rechter tijd, als mannen en niet als dronkaards.
18 Door luiheid valt het gebinte ineen en door slapheid der handen wordt het huis lek.
19 Voor genoegen richt men een maaltijd aan, en wijn maakt het leven vrolijk en het geld verantwoordt alles.