6 de dwaas werd op de hoogste posten gesteld, aanzienlijken en rijken zaten in vernedering;
7 slaven zag ik te paard en vorsten te voet gaan als slaven.
8 Wie een kuil graaft, zal er in vallen; en wie een muur doorbreekt, zal door een slang gebeten worden.
9 Wie stenen losbreekt, wordt erdoor gewond; wie hout klooft, loopt daardoor gevaar.
10 Als het ijzer stomp is geworden en men heeft de snede niet gewet, dan moet men zijn krachten meer inspannen, maar het voornaamste om te slagen is wijsheid.
11 Indien een slang bijt vóór de bezwering, dan baat de bezweerder niet.
12 Woorden uit de mond van een wijze zijn innemend, maar de lippen van een dwaas verslinden hemzelf.