3 een tijd om te doden en een tijd om te helen, een tijd om af te breken en een tijd om op te bouwen,
4 een tijd om te wenen en een tijd om te lachen, een tijd om te rouwklagen en een tijd om te dansen,
5 een tijd om stenen weg te werpen en een tijd om stenen bijeen te zamelen, een tijd om te omhelzen en een tijd om zich van omhelzen te onthouden,
6 een tijd om te zoeken en een tijd om te laten verloren gaan, een tijd om te bewaren en een tijd om weg te werpen,
7 een tijd om te scheuren en een tijd om dicht te naaien, een tijd om te zwijgen en een tijd om te spreken,
8 een tijd om te beminnen en een tijd om te haten, een tijd van oorlog en een tijd van vrede.
9 Welk voordeel heeft de werker van datgene waarvoor hij zich aftobt?