10 Want, indien zij vallen, dan richt de een de ander weer op; maar wee de éne, die valt zonder dat een metgezel hem opricht!
11 Ook indien er twee nederliggen, zullen zij warm worden, maar hoe zal één alleen warm worden?
12 Kan iemand er één overweldigen, twee zullen tegenover hem kunnen standhouden; en een drievoudig snoer wordt niet spoedig verbroken.
13 Beter is een arme, maar wijze jongeling dan een oude, maar dwaze koning, die er niet van weten wil zich te laten waarschuwen.
14 Want de eerste komt uit de gevangenis om koning te worden, hoewel hij onder het koningschap van de ander als een arme geboren was.
15 Ik zag alle levenden onder de zon meelopen met de jongeling, de opvolger, die in de plaats van de ander zou treden,
16 er was geen einde aan al het volk, aan allen, aan wier spits hij stond. Maar de lateren vonden in hem geen vreugde. Dus is ook dit ijdelheid en najagen van wind.