2 Want gelijk de droom komt door veel bezigheid, zo dwaas gepraat door veel woorden.
3 Als gij God een gelofte gedaan hebt, talm er dan niet mee die in te lossen, want Hij heeft geen welgevallen aan de dwazen; wat gij beloofd hebt, moet gij inlossen.
4 Het is beter, dat gij niet belooft dan dat gij belooft en niet inlost.
5 Geef uw mond geen gelegenheid om u te doen zondigen, en zeg niet in tegenwoordigheid van de Godsgezant, dat het een vergissing was; waarom zou God vertoornd worden over uw woorden en het werk uwer handen verderven?
6 Want er zijn dromen in menigte, zo zijn er ook talrijke ijdele woorden; vrees echter God.
7 Indien gij onderdrukking van de arme en schending van recht en gerechtigheid opmerkt in het gewest, verbaas u daarover niet, want de ene hooggeplaatste loert op de ander en weer hogeren loeren op hen.
8 Een voordeel voor het land bij dit alles is een koning die de akkerbouw begunstigt.