6 Want er zijn dromen in menigte, zo zijn er ook talrijke ijdele woorden; vrees echter God.
7 Indien gij onderdrukking van de arme en schending van recht en gerechtigheid opmerkt in het gewest, verbaas u daarover niet, want de ene hooggeplaatste loert op de ander en weer hogeren loeren op hen.
8 Een voordeel voor het land bij dit alles is een koning die de akkerbouw begunstigt.
9 Wie geld liefheeft, wordt van geld niet verzadigd, noch wie rijkdom liefheeft, van inkomsten. Ook dit is ijdelheid.
10 Bij het vermeerderen van het goed vermeerderen ook zij die het verteren; en wat is het gewin van de bezitter daarvan anders dan het toezien?
11 Zoet is de slaap van hem die werkt, of hij weinig of veel eet; maar de verzadiging van de rijke laat hem in het geheel niet slapen.
12 Er is een smartelijk kwaad, dat ik gezien heb onder de zon: rijkdom, door zijn bezitter bewaard tot zijn eigen onheil.