4 want in ijdelheid komt ze en in duisternis gaat ze en met duisternis wordt de naam ervan bedekt; ook heeft ze de zon aanschouwd noch gekend.
5 Deze heeft rust, maar hij niet.
6 Al leefde hij ook tweemaal duizend jaar, maar genoot het goede niet – gaat niet alles naar één plaats?
7 Al het zwoegen van de mens is voor zijn mond, en toch wordt de begeerte niet vervuld.
8 Want wat heeft de wijze voor boven de dwaas, wat de arme, die zich onder de levenden weet te bewegen?
9 Beter is het zien der ogen dan het jagen der begeerte. Ook dit is ijdelheid en najagen van wind.
10 Wat hij ook is, voorlang is zijn naam genoemd en het is bekend, dat hij mens is: hij kan niet rechten met Hem, die sterker is dan hij.