26 En ik ontdekte iets, bitterder dan de dood: de vrouw, die een valstrik is en wier hart een net is, wier handen boeien zijn. Hij, die aan God welgevallig is, ontkomt haar; doch hij, die niet welgevallig is, wordt door haar gevangen.
27 Zie, dit heb ik opgemerkt, zegt de Prediker – het een bij het ander voegend, om een slotsom te vinden,
28 die ik nog altijd zoek zonder ze gevonden te hebben –: onder duizend heb ik één mens ontdekt, maar een vrouw heb ik onder deze allen niet ontdekt.
29 Alleen, zie toch: ik heb ontdekt, dat God de mensen recht gemaakt heeft, maar zij zoeken vele bedenkselen.