1 Wie is als de wijze? En wie kent de verklaring der dingen? De wijsheid van een mens doet zijn aangezicht lichten, zodat de hardheid daarvan verandert.
2 Neem het bevel des konings in acht, en wel ter wille van de bij God gezworen eed;
3 ga niet overijld van hem weg, bemoei u niet met een kwade zaak, want hij doet al wat hem behaagt;
4 want het woord eens konings is machtig, en wie zal tot hem zeggen: Wat doet gij?
5 Wie het gebod in acht neemt, zal geen kwaad ondervinden, en het hart des wijzen kent tijd en wijze.