6 Want elk ding heeft zijn tijd en zijn wijze; immers het kwaad des mensen drukt zwaar op hem.
7 Niemand toch weet wat er geschieden zal, want wie zal hem te kennen geven, hoe het gaan zal?
8 Geen mens heeft macht over de wind om hem tegen te houden; en niemand heeft macht over de dag des doods en er is geen verlof tijdens de strijd; evenmin zal de goddeloosheid haar bedrijvers vrijlaten.
9 Dit alles heb ik gezien en ik richtte mijn aandacht op alle daden, die onder de zon geschieden ten tijde dat de ene mens macht heeft over de ander tot diens onheil.
10 Eveneens zag ik, hoe goddelozen begraven werden en (de rust) ingingen, terwijl zij die recht gehandeld hadden, van de heilige plaats moesten weggaan en in de stad vergeten werden. Ook dit is ijdelheid.
11 Omdat het vonnis over de boze daad niet aanstonds voltrokken wordt, daarom is het hart der mensenkinderen in hen begerig om kwaad te doen,
12 daar een zondaar honderdmaal kwaad doet en toch lang leeft. Nochtans weet ik, dat het de godvrezenden wel zal gaan, omdat zij voor Hem vrezen;