21 op de hoek der rumoerige straten roept zij,bij de ingangen der poorten, in de stad, spreekt zij haar redenen:
22 Hoelang zult gij, onverstandigen, het onverstand liefhebben,zullen spotters aan spotternij een welgevallen hebben,en dwazen de kennis haten?
23 Keert u tot mijn vermaning!Zie, ik wil mijn geest voor u uitstorten,u mijn woorden bekendmaken.
24 Omdat gij weigerdet, toen ik riep,niemand acht gaf, toen ik mijn hand uitstrekte,
25 gij al mijn raadgevingen in de wind sloegt,en mijn vermaning niet wildet,
26 daarom zal ik ook lachen om uw verderf;ik zal spotten, wanneer uw verschrikking komen zal.
27 Wanneer uw verschrikking zal komen als een stormen uw verderf zal aansnellen als een wervelwind,wanneer benauwdheid en angst over u zullen komen,