Spreuken 27 NBG51

1 Beroem u niet op de dag van morgen,want gij weet niet wat een dag kan baren.

2 Een ander roeme u, en niet uw eigen mond,een vreemde, en niet uw eigen lippen.

3 Steen is zwaar en zand weegt,maar de ergernis over een dwaas is zwaarder dan die beide.

4 Gramschap is wreed en toorn is overstelpend,maar wie zal voor jaloersheid bestaan?

5 Een onomwonden bestraffing is beterdan verborgen liefde;

6 oprecht gemeend zijn de wonden door een vriend geslagen,maar overvloedig zijn de kussen van een vijand.

7 Een verzadigd mens vertreedt honigzeem,maar voor een hongerige is al het bittere zoet.

8 Zoals een vogel die rondzwerft ver buiten zijn nest,zo is een man die rondzwerft ver buiten zijn woonplaats.

9 Olie en reukwerk verheugen het hart,en warme vriendschap, vanwege welgemeende raad.

10 Laat uw vriend en de vriend van uw vader niet in de steek,maar betreed het huis van uw broeder nietten dage van uw ongeluk.Beter een buur dichtbij dan een broeder veraf.

11 Wees wijs, mijn zoon, en verheug mijn hart,opdat ik een antwoord heb voor wie mij smaadt.

12 De schrandere ziet het onheil en bergt zich;de onverstandigen gaan hun gang en moeten boeten.

13 Ontneem hem zijn kleed, want hij bleef borg voor een vreemde;neem hem als pand voor een onbekende.

14 Wie zijn naaste in de vroege morgen op luidruchtige wijze groet,het wordt hem als een vloek aangerekend.

15 Een gestadig druppelend lek op een dag van stortregenen een twistzieke vrouw zijn aan elkander gelijk.

16 Wie haar wil opsluiten, zou wind opsluiten,en zijn rechterhand zou olie ontmoeten.

17 Zoals men ijzer met ijzer scherpt,zo scherpt de ene mens de ander.

18 Wie de vijgeboom verzorgt, geniet zijn vrucht;wie voor zijn heer zorgt, wordt geëerd.

19 Zoals het water het gelaat weerspiegelt,zo weerspiegelt het hart van de mens de mens.

20 Dodenrijk en verderf zijn onverzadelijk;even onverzadelijk zijn de ogen des mensen.

21 De smeltkroes is voor het zilver en de oven voor het goud,en de mens (wordt beoordeeld) naar zijn faam.

22 Al stampt gij een dwaas in een vijzel,tussen de graankorrels met een stamper,zijn dwaasheid zal niet van hem wijken.

23 Let wel op de staat van uw kleinvee,en zet uw hart op de kudden,

24 want een schat duurt niet voor eeuwig;blijft soms een kroon van geslacht tot geslacht?

25 Als het gras verdwenen is en het etgroen zich vertoonten de kruiden der bergen zijn ingezameld,

26 dan hebt gij schapen voor uw kleding,en bokken tot koopprijs voor een akker,

hoofdstukken

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31