15 De bezitting van de rijke is zijn sterke stad,het onheil van de behoeftigen is hun armoede.
16 Het gewin van de rechtvaardige is ten leven;de inkomsten van de goddeloze zijn tot zonde.
17 Een pad ten leven is hij, die de vermaning in acht neemt,maar wie de terechtwijzing veracht, doet dwalen.
18 Wie haat verbergt, is een leugenlip;wie laster verbreidt, is een dwaas.
19 In veelheid van woorden ontbreekt de overtreding niet,maar wie zijn lippen bedwingt, is verstandig.
20 Uitgelezen zilver is de tong des rechtvaardigen;het hart der goddelozen is weinig waard.
21 De lippen van de rechtvaardige weiden er velen,maar de dwazen sterven door gebrek aan verstand.