8 Wie wijs van hart is, neemt geboden aan,maar wie dwaas van lippen is, komt ten val.
9 Wie in oprechtheid wandelt, gaat veilig,maar wie zijn wegen verdraait, wordt doorzien.
10 Wie met zijn ogen knipt, veroorzaakt smart,wie dwaas van lippen is, komt ten val.
11 De mond des rechtvaardigen is een bron van leven,maar de mond der goddelozen verbergt geweld.
12 Haat verwekt krakelen,maar liefde bedekt alle overtredingen.
13 Op de lippen van de verstandige wordt wijsheid gevonden,maar de roede is voor de rug van de verstandeloze.
14 Wijzen bewaren de kennis,maar de mond van de dwaas is een steeds dreigend onheil.