1 Wie tucht liefheeft, heeft kennis lief;maar wie terechtwijzing haat, is dom.
2 De goede verkrijgt welgevallen van de Here,maar een man met slinkse streken veroordeelt Hij.
3 Geen mens blijft staande door goddeloosheid,maar de wortel der rechtvaardigen is niet te verwrikken.
4 Een degelijke vrouw is de kroon van haar man,maar als bederf in zijn gebeente is zij, die beschaamd doet staan.
5 De overleggingen der rechtvaardigen zijn recht,de voornemens der goddelozen zijn bedriegerij.
6 De woorden der goddelozen loeren op bloed,maar de mond der oprechten redt hen uit.